maandag 20 april 2020

Wat was ook alweer de charme van wandelen in je eentje?

Bron:  De Volkskrant


In je eentje lopen is de beste manier om grip te krijgen op je omgeving, constateert wandelaar Caspar Janssen. Niemand die je afleidt, en niemand voor wie je je hoeft te generen als je langdurig een plant of vogeltje determineert. 
Daar sta ik dan weer, dit keer ergens in een villawijk van Bilthoven. Te wandel! Al is het maar omdat wandelen een van de activiteiten is die nog zijn toegestaan. De route begint op het treinstation, even verderop, maar ik heb de trein gemeden en mijn auto geparkeerd in een lommerrijke laan. Ik ben alleen. Liever alleen wandelen dan met zijn tweeën is het advies. In een groepje lopen is al helemaal problematisch geworden. Niet alleen worden onze schaarse en plots populaire natuurgebiedjes overlopen, ook bij het wandelen zelf ligt het gevaar op de loer, als ik de berichten moet geloven. Volle parkeerplaatsen, wandelaars in colonne, anderhalvemeterwandelen is ook lastig op smalle wandelpaden.
Maar ja: wandelen in je eentje, dat is toch saai en niet gezellig? Zeker als de horecapunten ook nog eens gesloten zijn. Dergelijke reacties zag ik dezer weken veel voorbij komen. Nou, daar denk ik anders over, inmiddels. Ik heb het alleen lopen juist weten te waarderen tijdens mijn voettocht door het land, waarvan ik in de Volkskrant gedurende anderhalf jaar verslag deed. Eenzaamheid, alleenheid, het kan een extra dimensie geven. Verdieping zelfs, al zit je daar niet altijd op te wachten en zijn grote woorden natuurlijk altijd verdacht.
Eigenlijk zijn het twee verschillende activiteiten: lopen in gezelschap en alleen wandelen. Lopen in gezelschap heeft andere prettige kanten. Je ouwehoert kilometers lang over de wereld- of thuisproblematiek, over mensen die er niet bij zijn, over werk, drank, drugs, boeken, muziek, de liefde, en mogelijk zelfs over natuur en landschap, maar je ouwehoert dus. En na die tien of vijftien kilometer kun je concluderen: nou, dat was een mooi tochtje in een mooi, groen decor, en een goed gesprek met ook nog een paar biertjes toe. En, eventueel: zijn we toch maar mooi lekker uitgewaaid, wat dat ook moge betekenen.
Het ligt al anders als je een gezamenlijk doel hebt om ook iets te zien onderweg, vogeltjes bijvoorbeeld, of plantjes, of mossen, of boerderijen, of tuinhekjes, dan is het minder gek om opeens even stil te staan, om te luisteren of te kijken. Maar dan nog ben je niet alleen in het landschap, het is een gedeelde ervaring, en uiteindelijk is de interactie toch vooral gericht op je gezelschap, en je past je aan elkaar aan.
Nee, dan alleen lopen. Dan ben je, al is het maar uit noodzaak, toch echt aangewezen op interactie met de omgeving. En op je binnenwereld.
De omgeving dus. Nu die villawijk in Bilthoven – later zie ik dat heel Bilthoven eigenlijk een villawijk is, villa’s die dan toch weer in rijen staan. Ik hoor vinken, groenlingen, mezen, een grote bonte specht. Ik loop erdoorheen om uiteindelijk op landgoed Eyckenstein en de Ridderoordse Bossen te komen, maar voordat ik daar ben, heb ik al drie keer stilgehouden om te luisteren, te turen, iets op te zoeken. Ik determineer een krentenboompje in bloei; inderdaad, het is een krentenboompje. 
Ik sta opnieuw stil – nog altijd in de villawijk – om minutenlang te luisteren en te turen naar een vogeltje waarvan ik vermoed dat het een zwartkop is. En inderdaad, het is een zwartkop, uiteindelijk zie ik ook zijn zwarte petje. Tien minuten besteden aan het herkennen van een zwartkop, dat kan ik maar beter alleen doen. Een echte vogelaar zou de zwartkop in het voorbijgaan hebben gehoord en het hebben voorgezegd, of zou inmiddels in het bos zijn. Bij een niet-vogelaar zou de ergernis zich al in de villawijk beginnen op te bouwen over dat stoppen voor onbestemde vogeltjes en plantjes.
Ik stop dus wanneer ik wil en hoe lang ik wil, en niemand die zich daaraan stoort. Nog een voordeel: in je eentje is er ook geen schaamte voor je onwetendheid. Hoe vaak ik niet minutenlang naar een vogeltje heb getuurd om er uiteindelijk achter te komen dat het ‘gewoon’ een vink was. Het overkomt me nu weer, inmiddels in het bos. Ik zie twee boomklevers op de stam van een dode beuk, ik herken ze meteen, voor boomklevers draai ik mijn hand niet meer om. Maar even verderop hoor ik weer een bijzonder vogeltje. Mooie fluiter, maar wat is het ook alweer? Een beetje tegen het licht in ontwaar ik het exemplaar, niet helemaal duidelijk, ergens bovenin een boom. Oranje borstje, zwarte oogstreep, prachtig, bijzonder beestje. Maar wat zou het zijn? Pas veel later, ik ben al peinzend doorgelopen, weet ik het teleurstellende antwoord: ook een boomklever natuurlijk. Nu ja, nu ik dit opschrijf voel ik dan toch iets van schaamte.
De lof van het wandelen is al vaak bezongen, en nog voor de komst van het coronavirus zagen we een oplopende curve in de populariteitsgrafiek. Nu is er zelfs sprake van een piek in de curve, die de opnamecapaciteit van wandelgebieden dreigt te overstijgen. Gelukkig loop ik bij voorkeur op doordeweekse dagen, vandaag dus ook, en dan valt het met de drukte reuze mee.
Wat was het ook alweer, die charme van het wandelen? ‘Wandelen is idealiter een staat waarin geest, lichaam en wereld zich op één lijn bevinden’, schreef Rebecca Solnit in Wanderlust. ‘Elke wandeling een tochtje dat ontspannen genoeg is om zowel de vergezichten waar te nemen als erover na te denken, om het nieuwe en het oude op te nemen.’ Met andere woorden: het tempo van de lopende mens is nog altijd de ideale snelheid om zowel te reizen als te observeren en te denken.
 Klassieke opmerking van Jean-Jacques Rousseau, in Bekentenissen (1781-1788): ‘Ik kan alleen mediteren wanneer ik loop. Hou ik daarmee op dan hou ik op met denken, mijn geest werkt alleen samen met mijn benen.’ Na Rousseau volgden nog vele dichters en denkers die de waarde van het wandelen probeerden te duiden. Wat daarbij opvalt is, bedacht ik later, dat ik er onwillekeurig vanuit ging dat de dichters en denkers hierbij doelden op alleen lopen, niet afgeleid door gezelschap. Want ja, hoe kun je nu mediteren, of het landschap op je laten inwerken, of vogeltjes waarnemen, als iemand net op luide toon een verhaal tegen je aan het vertellen is?
Lopen is de beste methode om grip te krijgen op de omgeving, schreef ik aan het begin van mijn voettocht door Nederland. Of, zoals de Franse filosoof Frédéric Gros het formuleerde in Marcher, un philosophie (In Nederland verschenen onder de titel: Wandelen, een filosofische gids): ‘Het is een van de geheimen van het wandelen: een trage benadering van de landschappen maakt ze gaandeweg vertrouwd. Net als vriendschap, die groeit door elkaar regelmatig te zien.’
Ik wilde het graag zakelijk zien. Lopen, alleen lopen, als beste methode om de veranderingen in het landschap te registreren, op te slaan en te verwerken. Maar soms liep ik dagen achter elkaar, in mijn eentje. En dat doet toch iets met je, je kunt er niet omheen dat je ook persoonlijk wordt geraakt. Wandelen rekt bovendien de tijd uit, het lijkt alsof je langer leeft, het voelde soms alsof ik weken onderweg was geweest als ik na drie dagen weer thuiskwam, alsof ik op een lange reis was geweest. 
Je loopt, dat is het enige wat je doet, en daardoor word je een levende ontvanger voor alles wat je tegenkomt, alle zintuigen staan op scherp. Een blauwborstje in het riet, appelvinken in een den, het komt allemaal luid en duidelijk over. Dat gold ook voor de minder idyllische plaatjes onderweg, de bijna levenloze velden, de monoculturen, de muren van maïs, de opslagloodsen, ook die kwamen hard binnen, bijna als een persoonlijke belediging. Alsof je een relatie met het landschap hebt opgebouwd, en dan teleurgesteld wordt. En als ik dan ’s avonds, na een wandeldag, met een beetje geluk op een terrasje zat, dan was er onherroepelijk het idee dat ik enorm veel had meegemaakt, en dat het soms ook iets met me had gedaan.
Alleen lopen maakt je ontvankelijk voor emoties, voor stemmingswisselingen, je kunt er niet omheen. Het patroon was bij mij vaak hetzelfde. Tamelijk chagrijnig aan het begin van de dag, maar hoe verder van de bewoonde wereld, hoe meer ik toch weer werd gegrepen door wat ik onderweg zag of hoorde. Niet altijd pakte dat goed uit. Ik herinner me een grauwe winterdag, in het Haaksbergerveen. Net niet warm genoeg gekleed, in een gebied waar je eigenlijk niet in de winter moet komen, en geen horecapunt in de buurt. Totale verlorenheid, opeens het diepe besef dat ik helemaal op de verkeerde weg was, met het wandelproject, met de invulling van mijn leven, met alles eigenlijk. Totdat ik ‘s middags uitkwam bij landgoed Het Lankheet. 
Daar kreeg ik koffie en soep en liep ik even later met de landgoedeigenaar door de wondere wereld van dit landgoed, waar prachtige dingen gebeuren om het verleden met het heden te verbinden. Hoe bevoorrecht kon ik zijn? Nog een voorbeeldje dan: rond het Limburgse Noordal had ik mezelf, als eenzame wandelaar, een doel van de dag gesteld. Dat soort dingen doe je als alleenloper, zoals bij kinderen verveling de fantasie kan aanwakkeren: je stelt je een doel, je verzint een wedstrijd. 
In dit geval: in dit landschap zou ik een geelgors moeten kunnen zien. Een van mijn favoriete vogels, vanwege zijn geelbruine schoonheid, maar ook omdat het een vogel is die past bij afwisselend, kleinschalig agrarisch cultuurland, dat bijna overal is verdwenen. Waar de geelgors is, is het doorgaans mooi. Ik hoorde de geelgors, af en toe, maar ik kreeg hem maar niet in het zicht. Al bijna had ik de moed opgegeven toen ik opeens zijn zangriedel weer hoorde. En vijf meter verderop, op een paaltje, zag ik een zingend mannetje, in vol ornaat, het gele kopje fier omhoog. Een ontmoeting met een geestverwant, zo voelde dat.
Vandaag gaat het er iets prozaïscher aan toe. Ik heb deze route gekozen omdat ik vond dat ik gedurende mijn voettocht te weinig in de provincie Utrecht was geweest, en omdat ik wist dat landgoed Eyckenstein de moeite waard is. Daar kwam bij: op wandelnet.nl staan sinds de coronawandelhype de drukst belopen wandelroutes op een rijtje, per provincie, met het nadrukkelijke advies om die route te mijden. Bij mij werkt dat – op deze doordeweekse dag – dus averechts, ik kies juist één van deze wandelingen. Het is drukker dan ik gewend ben, ik kom zeker tien wandelende mensen tegen, maar dat is het dan ook, en we lopen met grote bogen om elkaar heen. Weinig opwindende dennenbossen, het loofbos staat nog slechts in beginnend blad en de ondergrond is droog, afgewisseld met prachtige stukken landgoed, met natuurvriendelijke akkers, bosranden die wit kleuren van de krentenbomen. 
Groepjes putters op en rond een akker, zo hoort het. Ik hoor bonte en groene spechten, ik zie citroenvlinders, koolwitjes, en achtervolg een vlinder waarvan ik denk dat het de kleine vos is. Dat soort dingen doe je in je eentje. Een dagpauwoog zie ik ook nog. En uiteindelijk kom ik weer in villawijken uit. Daar fladdert zowaar een oranjetipje voorbij, prachtige vlinder, voor mij de eerste van het jaar. Dat is toch een mooi slot. Al moet ik toegeven: juist nu, nu we zowat allemaal in quarantaine zijn, en op onszelf aangewezen, had ik gezelschap best op prijs gesteld. Gewoon om te ouwehoeren.
Van Caspar Jansen verscheen onlangs het boek: Caspar loopt; een voettocht door de landschappen van Nederland. Uitgeverij Atlas Contact.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

  Het roodborstje zingt Elke dag dezelfde boom Uit volle borst zijn lied